Hij sprong

20150613_160808“Och lieverd toch!”

Een uurtje had ik, tussen twee afspraken. Genoeg om even thuis een boterhammetje te eten. Buiten was het snikheet, maar in de auto prees ik de goden voor de uitvinding van airconditioning. Ik reed al over de brug.
De auto voor me, een minibusje met een karretje er achter, remde af.
Dwars over het fietspad rende een jongen in een blauw shirt. Zijn gezicht strak, geconcentreerd. Hij rende gebukt. Zonder vaart te minderen sprong hij op de reling van de brug. Toen ik in mijn achteruitkijkspiegel keek was hij weg.

Hij was weg. Shit. Shit!
Mijn handen klemden zich om het stuur. Shit! Sprong hij? Hij sprong. Alles verstrakte in me.
De auto met het aanhangwagentje was gestopt op de vluchtstrook. De andere auto’s reden door.
Ik draaide snel de zijweg in die bij het water uitkomt, onder de brug. Ik stapte uit. Daar boven, op de brug, stond een man naast de auto met een telefoon in zijn hand.
“Hee!” riep hij. “Heb je het gezien? Hij sprong, verdomme!”
“Ik zag het!” riep ik terug. “Zie je hem nog?”
De man wees.
Aan de andere kant van de rivier klom een jongen met een kletsnat blauw shirt de kade op en ging zitten. Met beide handen voelde hij aan zijn borst. Misschien herkende ik hem. Hij zou de vriend kunnen zijn van een van mijn kinderen. Twintig misschien. Hooguit vijfentwintig. Zo jong.
Hij moest een enorme klap hebben gemaakt op het water, maar hij was niet dood.
Hij is niet dood, dacht ik.
Een wagentje van de plantsoenendienst stopte en de jongen stond op en praatte met de plantsoenenman.
Er zijn geen betere gesprekspartners dan plantsoenenmannen als je zo wanhopig bent dat je springt.
“Ik rij naar hem toe!” riep ik naar boven.
“Ik bel de politie al!” riep de man terug.
Toen ik aan de andere kant van de rivier was aangekomen parkeerde ik mijn auto waar het helemaal niet mag.
Ik liep de kade op. Mijn schoenen knelden.
Ik wilde naar de jongen toe lopen en tegen hem zeggen: “Och lieverd toch!”
En dan zou ik hem vragen hoe het met hem ging en naar hem luisteren en mijn volgende afspraak vergeten.
En dan wilde ik hem vertellen dat alles altijd alleen maar beter wordt. Dat het ergste voorbij is als je zo diep gevoeld hebt dat het allemaal niet de moeite waard is. Dat het maar een spelletje is, het leven, dat je gerust dood mag als je dat per se wilt, maar dat leven je enige kans is om te zien wat er nog voor moois kan komen en dat je dan altijd nog weg kunt als het echt niet gaat. Maar niet nu al! Niet zo jong al opgeven!

Op de kade stond een groep mensen om de jongen heen.
Ik dacht dat ik ook al uniformen zag.
Zijn agenten er tegenwoordig in getraind om tegen een jongen te zeggen: “Och lieverd toch”? Ik hoopte het van harte.
Met zoveel mensen om hem heen moest hij al weten dat we aan hem denken. Dat hij niet alleen is. Dat springen niet hoeft. Niet nu. Nog niet.
Ik heb me omgedraaid en ben teruggelopen naar mijn auto. Er waren al mensen voor hem.
Maar ik denk aan hem. En er zijn vast meer mensen die aan hem denken omdat ze het zagen gebeuren, vanaf de weg, vanaf de kade, vanaf een schip misschien.
Het kan me schelen hoe het nu met hem gaat.
Het kan die mensen schelen.
“Och lieverd,” denk ik voor hem. Echt. Het wordt zoveel beter vanaf nu.
Ik wens je liefs.

Top